Neuroticisme

Esculaap Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht.
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.

Neuroticisme is een tendens tot emotionele instabiliteit[1], die met bepaalde tests kan worden gemeten, vaak een zelfrapportage-vragenlijst.[2][3] Neuroticisme wordt gewoonlijk begrepen als een schaal, niet als een absolute toestand. In de populatie zullen de scores de normale verdeling benaderen.

Definitie en omschrijving

Emotionele instabiliteit

Neuroticisme wordt ook wel aangeduid als negatieve affectiviteit of negatieve emotionaliteit.[4][5] Mensen die hoog scoren op neuroticisme zullen gemiddeld vaker last hebben van depressiviteit, angst en schuldgevoelens.[6][7] Zij blijken ook gevoeliger te zijn voor stress, zullen gewone situaties eerder als bedreigend ervaren, en hebben moeite met het verwerken van tegenslagen of kleine frustraties.[8] Zij zijn zich meer bewust van hun eigen gedrag, verlegen en hebben vaak moeite met controle of uitstel van hun behoeften. Hoog neuroticisme predisponeert tot het ontwikkelen van de veelvoorkomende psychische stoornissen,[7][9] zoals neurosen, fobieën, posttraumatische stressstoornis (PTSS)[10][11] en andere angststoornissen, maar ook middelenmisbruik, psychose, en schizofrenie.[9] Bovendien is hoog neuroticisme ook de sterkste persoonlijkheidsvoorspeller voor laag subjectief welbevinden[12], dus een maat voor onwelbevinden.

Emotionele stabiliteit

Mensen die laag scoren op neuroticisme zijn doorgaans weinig emotioneel en minder gevoelig voor stress.[13] Zij zijn kalmer en evenwichtiger, meer tevreden met zichzelf, en hebben minder last van gevoelens van onrust of spanning, en zijn mede daardoor gelukkiger.[12][14]

Geschiedenis

Galenus van Pergamum introduceerde het idee dat de verhouding tussen vier lichaamsvloeistoffen resulteerde in vier persoonlijkheidstypes. Het melancholische type, welke als de conceptuele voorganger van neuroticisme kan worden beschouwd, werd gekenmerkt door geestelijke instabileit en was vaak angstig of depressief, hetgeen volgens Hippocrates door te veel zwarte gal kwam.[15][16] Neurosis werd in 1769 bedacht door de Schotse dokter William Cullen door het samentrekken van het Griekse woord voor zenuw (neuro) met het achtervoegsel -osis voor "ziekelijke of abnormale conditie" om verstoringen van waarneming en beweging te beschrijven die veroorzaakt werden door een algemene aandoening van het zenuwstelsel.[16] Hans Eysenck (1916-1997) begon neuroticisme in de jaren veertig te gebruiken als naam voor een cluster van samenhangende eigenschappen die gekenmerkt werden door emotionele instabiliteit en onaangepastheid, omdat Eysenck vond dat deze kenmerken het duidelijkst te observeren waren bij mensen met een gediagnosticeerde neurose.[17]

Neuroticisme en introversie-extraversie

Volgens de theorie van de Engelse psycholoog Hans Eysenck valt het sociale gedrag van mensen vaak te verklaren uit de combinatie van neuroticisme en een andere onafhankelijke persoonlijkheidstrek: introversie tegenover extraversie. Iemand die bijvoorbeeld hoog scoort op zowel neuroticisme als extraversie loopt bij wijze van spreken ‘over’ van emoties, terwijl personen die laag scoren op neuroticisme en hoog op extraversie vaker melding maken van tevredenheid en blijheid in hun leven. Ten slotte zijn mensen die hoog scoren op neuroticisme en introversie vaak dwangmatig en tobberig in aanleg.

Ontwikkeling

Bij kinderen en vroege adolescenten spreken we van temperament.[13][18] De temperamentstrek "negatieve emotionaliteit", welke gekenmerkt wordt door vrees en frustratie, is de voorloper van de persoonlijkheidsdimensie neuroticisme, die zich pas gedurende de adolescentie ontwikkelt.[13][18] Niveaus van neuroticisme kunnen ook veranderen gedurende de volwassen levensloop.[19][20] Onderzoek suggereert dat positieve en negatieve ervaringen langdurige veranderingen in neuroticisme teweeg kunnen brengen.[5][21] In zijn algemeenheid neemt de invloed van de omgeving op de persoonlijkheid toe gedurende de levensloop[22], hoewel dit waarschijnlijk een wederkerig selectie proces betreft.[5][18] Oudere mensen zijn vaak emotioneel stabieler.[19]

Instrumenten

Er bestaan verschillende tests voor het meten van neuroticisme, waaronder de EPQ (Eysenck Personality Questionnaire),[23] de NEO-PI-R,[1] het HEXACO-model[3] en in Nederland de ABV (Amsterdamse Biografische Vragenlijst).[5] Naast de neurotismeschaal (N-schaal) bevat de ABV test ook een NS-schaal die meer gericht is op meting van neurotisch-somatische klachten.[24] Emotionaliteit in het HEXACO-model is een geroteerde variant op de neuroticisme-dimensie in de NEO-familie.[3] Individuele verschillen in neuroticisme zijn statistisch gezien normaal verdeeld. Neuroticisme (of het tegengestelde: emotionele stabiliteit) is dus een eigenschap die men in meerdere of mindere mate kan hebben. De meeste mensen zullen hierbij een gemiddelde score behalen. Dit betekent dat zij zich in sommige situaties misschien instabiel en in andere situaties stabiel zullen gedragen. Neuroticisme is een van de meest onderzochte persoonlijkheidskenmerken in de psychologie, en onderzoek naar neuroticisme heeft veel gegevens opgeleverd over de relatie tussen persoonlijkheid en fysiologische variabelen, en het sociaal gedrag van mensen.

Facetten

Facetten zijn meer specifieke clusters van persoonlijkheidskenmerken, oftewel lagere orde persoonlijkheidstrekken. Het populaire instrument NEO-PI-R onderscheidt binnen het neuroticisme domein zes facetten: Angst, Ergernis, Depressie, Schaamte, Impulsiviteit en Kwetsbaarheid.[1] Binnen het HEXACO-model heeft neuroticisme/emotionaliteit vier facetten: Vrees, Angst, Afhankelijkheid en Sentimentaliteit.[3]

Fysiologische correlaten

Hans Eysenck heeft benadrukt dat neuroticisme een eigenschap is van activiteit van het limbisch systeem in de hersenen. Onderzoek heeft laten zien dat mensen die hoog scoren op neuroticisme sterker reageren op affectieve prikkels, en daarbij sterkere reacties vertonen van het autonoom zenuwstelsel. Ook heeft gedragsgenetisch onderzoek aangetoond dat een substantieel deel van de variatie in neuroticisme, inclusief de daarmee gepaard gaande kwetsbaarheid voor psychische klachten, toegeschreven kan worden aan erfelijke factoren.[25][26] Hoog neuroticisme gaat gepaard met een sterkere activatie van gebieden in de hersenen waar emoties worden gereguleerd. Dit is o.a. gebleken uit hersenstudies waarin gebruik is gemaakt van PET of functionele kernspintomografie (fMRI). Deze hebben aangetoond dat de mate van neuroticisme samenhangt met de activatie van de hippocampus, de amandelkernen (amygdala), en de cortex praefrontalis medialis.[27][28] Ook is gebleken dat in de frontaal-limbische gebieden van de hersenen van mensen met hoge neuroticismescores sprake is van een sterkere binding met serotonine 5-HT2A-receptoren.[29]

Evolutietheorie

De evolutietheorie is waarschijnlijk de basis van verschillen in persoonlijkheid.[30] Gematigde neuroticismeniveaus kunnen bijvoorbeeld voordelen hebben zoals drive en productiviteit vanwege de hogere gevoeligheid voor negatieve uitkomsten.[30][31] Te veel neuroticisme, echter, kan "fitness" verlagen door het veroorzaken van problemen zoals terugkerende depressies.[31] De theorie is dat evolutie het optimale neuroticismeniveau selecteert en dat de meeste mensen scoren in de buurt van dit optimum. Vanwege de normale distributie van scores in de populatie zal een minderheid van de mensen hoog neurotisch zijn.[31]

Zie ook

 Portaal Psychologie
Bronnen, noten en/of referenties
  1. a b c Costa, P.T. & McCrae, R.R. (1992). NEO-PI-R Professional manual: Revised NEO Personality Inventory (NEO PI-R) and NEO Five-Factor Inventory (Neo-FFI). Odessa, Fl: Psychological Assessment Resources Inc.
  2. G. Matthews and I. J. Deary (1998). Personality traits. Cambridge, UK: Cambridge University Press.
  3. a b c d De Vries, R, Ashton, M.C., Lee, K. (2009). De zes belangrijkste persoonlijkheidsdimensies en de HEXACO Persoonlijkheidsvragenlijst. Gedrag en Organisatie 22 (3).
  4. Watson, D., & Clark, L. A. (1984). Negative affectivity: The disposition to experience aversive emotional states. Psychological Bulletin, 96, 465-490.
  5. a b c d Jeronimus et al. (2014). Mutual Reinforcement Between Neuroticism and Life Experiences: A Five-Wave, 16-Year Study to Test Reciprocal Causation. Journal of Personality and Social Psychology 107 (4): 751-64.
  6. Kotov et al. (2010). Linking “big” personality traits to anxiety, depressive, and substance use disorders: a meta-analysis. Psychological bulletin 136 (5): 768.
  7. a b Ormel et al. (2013). Neuroticism and common mental disorders: Meaning and utility of a complex relationship. Clinical psychology review 33 (5): 686-697.
  8. Thompson, E.R. (October 2008). Development and Validation of an International English Big-Five Mini-Markers. Personality and Individual Differences 45 (6): 542–548. DOI: 10.1016/j.paid.2008.06.013.
  9. a b Jeronimus et al. (2016). Neuroticism's prospective association with mental disorders: A meta-analysis on 59 longitudinal/prospective studies with 443 313 participants. Psychological Medicine 46 (14): 2883-2906. DOI: 10.1017/S0033291716001653.
  10. Engelhard, I. M., Van den Hout, M. A., & Kindt, M. (2003). The relationship between neuroticism, pre-traumatic stress, and post-traumatic stress: A prospective study. Personality and Individual Differences, 35(2), 381-388.
  11. Parslow, R. A., Jorm, A. F., & Christensen, H. (2006). Associations of pre-trauma attributes and trauma exposure with screening positive for PTSD: Analysis of a community-based study of 2085 young adults. Psychological Medicine, 36(3), 387-395.
  12. a b De Neve, K., Cooper, H. (1998). The happy personality: A meta-analysis of 137 personality traits and subjective well-being. Psychological Bulletin 124 (2): 197–229. DOI: 10.1037/0033-2909.124.2.197.
  13. a b c McAdams, D.P.; Olson, B.D. (2010). Personality Development: Continuity and Change Over the Life Course. Annual Review of Psychology 61: 517-42. DOI: 10.1146/annurev.psych.093008.100507.
  14. Passer, M.W., Smith, R.E. (2009). Psychology: the science of mind and behaviour. McGraw-Hill Higher Education. ISBN 978-0-07-711836-5.
  15. Berrios, G.E. (1988). Melancholia and depression during the 19th century: A conceptual history. The British Journal of Psychiatry 153 (3): 298–304. PMID 3074848. DOI: 10.1192/bjp.153.3.298.
  16. a b Koppe, S. (2009). Neurosis: Aspects of its conceptual development in the nineteenth century.. History of psychiatry 20 (1): 27-46.
  17. Eysenck, H.J., 1947 (1999). Dimensions of personality. Routledge & Kegan, London.
  18. a b c Caspi et al. (2011). Temperament and Personality, in Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5th ed). Blackwell Publishing Limited, Malden, p. 182. ISBN 9781444300895.
  19. a b Roberts et al. (2006). Patterns of Mean-Level Change in Personality Traits Across the Life Course: A Meta-Analysis of Longitudinal Studies. Psychological Bulletin 132 (1): 1–25. PMID 16435954. DOI: 10.1037/0033-2909.132.1.1.
  20. Riese et al. (2014). Timing of Stressful Life Events Affects Stability and Change of Neuroticism. European Journal of Personality 28 (2): 193-200. DOI: 10.1002/per.1929.
  21. Jeronimus et al. (2013). Negative and positive life events are associated with small but lasting change in neuroticism. Psychological Medicine 43 (11): 2403-15.
  22. Briley, D. A., Tucker-Drob, E. M. (2014). Genetic and environmental continuity in personality development: A meta-analysis. Psychological Bulletin 140 (5): 1303–31. DOI: 10.1037/a0037091.
  23. Hans Jürgen Eysenck and Michael W. Eysenck (1985). Personality and individual differences: A natural science approach, Perspectives on individual differences. Plenum Press (Springer). ISBN 0306418444.
  24. Amsterdamse Biografische Vragenlijst: ABV
  25. Viken RJ, Rose RJ, Kaprio J, Koskenvuo M. (april 1994). "A developmental genetic analysis of adult personality: extraversion and neuroticism from 18 to 59 years of age". Journal of personality and social psychology. PMID 8189349.
  26. Hettema, J. M., Neale, M. C., Myers, J. M., Prescott, C. A., & Kendler, K. S. (2006). A population-based twin study of the relationship between neuroticism and internalizing disorders. American Journal of Psychiatry, 163(5), 857-864. doi: 163/5/857 [pii].
  27. Stein, M. B., Simmons, A. N., Feinstein, J. S., & Paulus, M. P. (2007). Increased amygdala and insula activation during emotion processing in anxiety-prone subjects. American Journal of Psychiatry, 164(2), 318-327.
  28. Hooker, C. I., Verosky, S. C., Miyakawa, A., Knight, R. T., & D'Esposito, M. (2008). The influence of personality on neural mechanisms of observational fear and reward learning. Neuropsychologia, 46(11), 2709-2724. doi: S0028-3932(08)00194-2 [pii] 10.1016/j.neuropsychologia.2008.05.005.
  29. Vibe G. Frøkjær, Erik L. Mortensen, Finn Årup Nielsen, Steven Haugbøl, Lars H. Pinborg, Karen H. Adams, Claus Svarer, Steen G. Hasselbalch, Søren Holm, Olaf B. Paulson and Gitte Moos Knudsen (2007). "Frontolimbic Serotonin 2A Receptor Binding in Healthy Subjects Is Associated with Personality Risk Factors for Affective Disorder". Biological Psychiatry. doi:10.1016/j.biopsych.2007.07.009.
  30. a b Buss, D.M. (1991). Evolutionary personality psychology. Annual Review of Psychology, 42, 459-491.
  31. a b c Allen, N., Badcock, P. (2006). Darwinian models of depression: A review of evolutionary accounts of mood and mood disorders. Progress in Neuro-Psychopharmacology and Biological Psychiatry 30 (5): 815–826. PMID 16647176. DOI: 10.1016/j.pnpbp.2006.01.007.