Verdrijving van de Polen door de Sovjet-Unie

In het grijs de gebieden waaruit Polen verdreven werden; in het rood de gebieden die door de Polen bevolkt werden

De verdrijving van de Polen door de Sovjet-Unie vond plaats in de periode van 1935 tot 1959. Deze verdrijving vond plaats in een aantal fasen:

  1. De verbanning van etnische Polen uit de westelijke Oekraïne en Wit-Rusland rond 1935;
  2. De deportaties na de verovering van Oost-Polen door de Sovjet-Unie in 1939;
  3. De deportaties na de verovering van Polen door de Sovjet-Unie aan het eind van de Tweede Wereldoorlog;
  4. De deportaties na de dood van Stalin.

Door deze etnische zuiveringen werden in totaal meer dan 2,5 miljoen Polen verdreven.

Voor de Tweede Wereldoorlog

In de Sovjet-Unie hadden al eerder gedwongen volksverhuizingen plaatsgevonden. Ook de Polen werden hierdoor getroffen. In 1935 werden 1500 Poolse families uit de Oekraïne gedeporteerd, in 1936 gevolgd door 5000 families die naar Kazachstan werden gedeporteerd. In deze periode werden ook Poolstalige instellingen en kranten gesloten. Bij de volkstelling van 1937–1938 was de Poolse bevolking teruggelopen met 120.000.

Molotov-Ribbentroppact

In de vroege uren van 24 augustus 1939 ondertekenden Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie het Molotov-Ribbentroppact, genoemd naar de ondertekenaars, de ministers van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop en Vjatsjeslav Molotov. Officieel was dit verdrag een non-agressiepact, maar het verdrag bevatte een aantal geheime protocollen waarin afspraken werden gemaakt over de grenzen van de invloedssferen van de twee partijen. Polen werd hierbij tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie verdeeld. Een week later viel Duitsland Polen binnen, op 17 september gevolgd door de Sovjet-aanval op Polen. De demarcatielijn volgde ongeveer de Curzonlijn en de gebieden die de Sovjet-Unie op Polen had veroverd werden geannexeerd door de Sovjet-Unie en ingedeeld bij de Oekraïense SSR en de Wit-Russische SSR. Op orders van Stalin werden tienduizenden Poolse officieren en intellectuelen vermoord in Katyn, met het oog op het breken van het Poolse verzet tegen de Sovjet-overheersing. Honderdduizenden Polen werden daarnaast voor lange tijd verbannen naar Siberië.

Territoriale wijzigingen aan het eind van de Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Conferentie van Teheran in 1943 tussen Jozef Stalin, Franklin Roosevelt en Winston Churchill namens respectievelijk de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk werden op aandringen van Stalin de nieuwe naoorlogse grenzen van Polen vastgesteld, waarbij de westgrens van Polen gevormd zou worden door de Oder-Neissegrens en de oostgrens door de Curzonlijn. Deze afspraak bleef geheim en zou bij de conferentie van Jalta publiekelijk bevestigd worden. De Poolse regering in ballingschap was hierin niet gekend.

Polen verloor in het oosten 180.000 km² en kreeg er in het westen 103.000 km² Duits gebied voor terug: het oosten van Pommeren, Oost-Brandenburg, Silezië, Danzig en het zuiden van Oost-Pruisen. Uit deze gebieden, maar ook uit de gebieden die tot 1919 tot het Duitse Keizerrijk hadden gehoord, werd de Duitse bevolking verdreven. De Poolse regering stelde Władysław Gomułka aan als minister voor de Herwonnen Gebieden. Het doel was om de voormalige Duitse gebieden zo snel mogelijk met Polen te bevolken.

Het communistische Pools Comité van Nationale Bevrijding was met de Litouwse, Wit-Russische en de Oekraïense SSR overeengekomen de etnische minderheden te repatriëren. Uit Polen werden 520.000 Litouwers, Wit-Russen en Oekraïners verdreven, terwijl Polen 2,1 miljoen Polen uit het voormalige Oost-Polen opnam. De verdreven Polen werden voor een groot deel in de voormalige Duitse gebieden gehuisvest.

Na de dood van Stalin

Na de dood van Stalin vertrokken in de periode van 1955 - 1959 nog eens ruim 245.000 Polen uit de Sovjet-Unie, waaronder ongeveer 25.000 politieke gevangenen uit de Goelag. In november 1956 voerde een Poolse delegatie onder Władysław Gomułka en Jozef Cyrankiewicz overleg in Moskou over de emigratie van etnische Polen naar de Volksrepubliek Polen. In deze jaren vertrokken:

  • in 1955 6429 personen
  • in 1956 - 30.787,
  • in 1957 - 93.872,
  • in 1958 - 85.865
  • en in 1959, het laatste jaar van de repatriatie, 32.292 personen.

Het grootste deel van hen kwam uit de Litouwse SSR (46.552), de Wit-Russische SSR (100.630) en uit de Oekraïense SSR (76.059). De meesten werden naar de voormalige Duitse gebieden in het westen gestuurd. Na deze laatste verdrijving woonden nog ruim 1 miljoen etnische Polen in de Sovjet-Unie: 360.000 in de Oekraïne, 540.000 in Wit-Rusland en 230.000 in Litouwen.

Als gevolg van de verdrijving werd Polen een etnisch homogene staat: bestond tijdens de Tweede Poolse Republiek nog ongeveer een derde van de bevolking uit niet-Polen, in 2002 bestond de bevolking voor 97% uit etnische Polen.