Wet van Geiger-Nuttall

In de kernfysica legt de wet van Geiger-Nuttall of de regel van Geiger-Nuttall een verband tussen de vervalconstante van een radioactieve isotoop en de energie van de alfa-deeltjes die worden uitgezonden. Het komt erop neer dat kortlevende isotopen alfadeeltjes met relatief meer energie uitzenden dan langlevende.

De wet werd in 1911 geformuleerd door Hans Geiger en John Mitchell Nuttall[1][2] en geeft in zijn moderne vorm een uitdrukking voor de vervalconstante λ = ln 2 / t 1 / 2 {\displaystyle \lambda =\ln 2/t_{1/2}} , waarin t 1 / 2 {\displaystyle t_{1/2}} de halveringstijd is:

ln λ = a 1 Z E + a 2 {\displaystyle \ln \lambda =-a_{1}{\frac {Z}{\sqrt {E}}}+a_{2}}

met Z {\displaystyle Z} het atoomnummer en E {\displaystyle E} de totale kinetische energie (van het alfa-deeltje en de resterende atoomkern). a 1 {\displaystyle a_{1}} en a 2 {\displaystyle a_{2}} zijn constanten.

Zie ook

  • Radioactiviteit
  • Alfastraling
Bronnen, noten en/of referenties
  1. H. Geiger, J.M. Nutall (1911). The ranges of the α particles from various radioactive substances and a relation between range and period of transformation. Philosophical Magazine Series 6 22 (130). DOI: 10.1080/14786441008637156.
  2. H. Geiger, J.M. Nutall (1912). The ranges of α particles from uranium. Philosophical Magazine Series 6 23 (135). DOI: 10.1080/14786440308637238.